Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, [28]om wiens wil ons dit kwaad [overkomt]. [29]Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij? 28. Is het om uzelf, of iemand van de uwen, of om de waardigheid van iemand, aan welken gij of iemand van de uwen zich bezondigd heeft? Anders: waarom, ter zake van wat? De Hebr. manier van spreken is vast dezelfde, die in vs.7 gebruikt is. 29. Of, bedrijf, handwerk, wat doet gij? wat hantering drijft gij?